Telegraaf/zaterdag/pag3/Rob Hoogland:
xxxxxxxxxxx
BOEKIEZOEK
Gisteren door mij opgericht: de Boekiezoek, niet alleen een religie, maar
ook een levenswijze.
Sluit u aan, lezers!
Voordat het te laat is!
Ik stond in mijn tuin de laatste herfstroos te bewonderen toen ik ineens, half in het mistige tweeduuster, een oude, wijze man op klompen ontwaarde. „Ik ben Frits”, zei hij. Drie woorden, die als paukenslagen op mij inbeukten.
„Ik heb jou uitverkoren”, zei Frits, „want jij hebt een podium. Heb je pen en papier bij je?”
Ik viel op mijn knieën en haalde mijn schrijfgerei uit mijn zak.
„Noteer”, zei hij. „Noteer dat ik, Frits, de enige echte alleenheerser over al wat leeft en bloeit ben, volgens wiens regels de mensheid dient te leven. Die regels noem ik de Boekiezoek. Wie ze strikt opvolgt is een ware Boekiezoekie en leeft na zijn zielsverhuizing naar keuze voort als dekhengst of duizenddags¬vlinder.”
„Wat zijn uw regels, o Frits?” vroeg ik.
„Boekiezoekies dienen elke dag om 6.34 uur te beginnen met het innemen van twee eetlepels fijngehakt helmgras. Daarna klimmen zij op het dak van het allerhoogste gebouw dat zich binnen een straal van tien kilometer van hen bevindt en springen zij per parachute naar beneden. Bij het betreden van de werkvloer roepen zij driemaal ‘Tsjieke-tsjieke-boemboem’. Daarna gaan zij tot 17.12 uur zonder onderbreking aan de slag.
Heb je dat?”
Ik knikte vol ontzag.
„Rustdagen kennen Boekiezoekies niet”, vervolgde Frits. „Zij zullen negen dagen per week werken en dienen hun vrouwen en dochters tijdens hun afwezig¬heid in een speciale kruipruimte onder de vloer vast te binden met touw dat op de vierde dag van de dertiende week uit een extract van bamboebladeren en kaketoe-uitwerpselen is vervaardigd. ’s Avonds moeten zij op 1,49 meter ten zuidzuidwesten van de gereedschapskist gedurende drie uur tot mij de Wapse¬klats neuriën, het verplichte Boekiezoekgebed waarin het Heilige Magebruuksel wordt bezongen, behalve uiteraard op dag 412, wanneer het Jomeflogius wordt gevierd.”
„En als de mensen dat weigeren te doen?” vroeg ik.
„Iedere Boekiezoekie die zijn verplichtingen niet nakomt zal, net als alle ongelovigen die de Boekiezoek beledigen, een Mezaal over zich uitgesproken krijgen. Ik neem aan dat ik niet hoef uit te leggen wat dat inhoudt?”
„Ik denk het niet, o Frits”, sidderde ik.
Hoorde hij mij nog? Vast wel. Frits hoort immers alles. Maar zien kon ik hem niet meer. Zo snel als hij gekomen was, zo snel was hij ook weer verdwenen.
Zo.
En nu maar afwachten wanneer Job Cohen op de thee komt
En Beatrix.
En Jan Peter Balkenende, met zijn oranje polsbandje.
En wanneer krijg ik de eerste subsidie?
--